Zesentwintig

Grace kwam de bovenste verdieping op met een japon over haar arm.

‘Wat vind je hiervan?’ Ze hield het kledingstuk omhoog. ‘Het is dezelfde japon, maar met een nieuwe kraag en met mouwen omdat het nu wat koeler wordt. Is dat goed genoeg, denk je? Voor het feest van Florence, zaterdagavond?’

Sean legde zijn krant neer. ‘Ach, Grace, ik kan niet. Ik ben zaterdag de hele dag weg, en ’s avonds houdt meneer Osgoode een samenkomst waar ik naartoe moet.’

Graces gezicht betrok. ‘En wanneer was je van plan mij dat te vertellen, Sean O’Malley? Het is morgen al, of niet soms?’

‘Ja,’ gaf hij berouwvol toe. ‘Ach toe, vergeef me. Ik wist het zelf ook pas vanmorgen. Marcy stuurde me vlak na het ontbijt een boodschap.’

Grace probeerde haar ergernis te verbergen. ‘Ga je me nu vertellen dat je een prachtig feest waarvoor je de uitnodiging al had aangenomen, laat schieten om weer in zo’n samenkomst van de Heiligen te zitten? En je vrienden dan?’

‘De Heiligen zíjn mijn vrienden,’ antwoordde hij verontwaardigd.

‘Niet de vrienden die je van werk voorzien of aan jouw toekomst denken,’ antwoordde zij scherp.

‘Dat zie je nou precies verkeerd!’ Hij prikte met een vinger in haar richting. ‘Zij geven juist wel om mijn toekomst – let wel: mijn eeuwige toekomst, en die is veel belangrijker. God zegt dat we schatten in de hemel moeten verzamelen, niet op aarde.’

‘Als jij ze in de hemel verzamelt, waarom kost het je hier beneden dan zo veel?’ Grace gooide de jurk over een stoel in de hoek en zette haar handen op haar heupen. ‘Elke keer weer vertrek je met geld op zak, en kom je met niets terug.’

Seans gezicht liep rood aan. ‘Jij komt niets tekort, of wel soms?’ Hij stond op; zijn gezicht vertrok toen zijn heup tegen de tafelrand botste. ‘Breng ik soms niet genoeg mee voor eten en kleren, zelfs voor de jongen die niet eens familie is?’

‘Schaam je, Sean O’Malley.’ Ze schudde vol afkeer haar hoofd. ‘Je weet dat ik dankbaar ben voor alles wat je doet. Daar gaat het niet om. We hebben dit vaker meegemaakt, of niet soms? Je bent toch protestant en katholiek geweest, quaker en vrijmetselaar? En hoe zit dat met je vrienden – Quinn en Cavan? Danny Young? Zie je die ooit nog?’

‘Danny is degene die me naar de Heiligen meegenomen heeft!’ bracht hij haar in herinnering. ‘Weet je niet meer dat ik je vertelde dat zijn oom Joseph Smith zelf gekend heeft, toen hij als vrijmetselaar nog bezig was het boek te vertalen?’

‘Welk boek?’

‘Het boek van Mormon, meisje!’ Hij spitte rond in de bergen papier op zijn bureau en haalde een boek vol ezelsoren tevoorschijn, dat van begin tot eind vol zat met stukjes papier als bladwijzers. ‘Wat denk je dat ik dag in, dag uit zit te lezen?’

‘De bijbel,’ zei ze, van haar stuk gebracht. ‘Die ligt dáár, en die heb ik geopend op je bureau zien liggen.’

‘Ja, die was ik aan het lezen,’ gaf hij toe. ‘En ook dat andere boek, dat verdergaat waar de bijbel ophoudt.’

Grace keek hem achterdochtig aan. ‘Waar de bijbel ophoudt? Wat bedoel je daarmee?’

‘Dit is het verslag van de dagen dat Christus hier in Amerika onder de inboorlingen wandelde.’ Sean leunde voorover; zijn ogen vlamden van het religieuze fanatisme dat Grace van vroeger herkende.

‘Poeh,’ zei ze. ‘De bijbel is het heilige, geïnspireerde Woord van God, en nergens aan het eind staat: “wordt vervolgd.”’

Ondanks zichzelf schoot hij in de lach. ‘Maar dat zeggen joden toch ook van het Oude Testament? Dat jíj het niet gelooft, betekent nog niet dat dit niet het geïnspireerde woord van God is.’

‘Of het geïnspireerde woord van een charlatan,’ wierp zij tegen. ‘Ik weet alles van jullie Joseph Smith, Sean. Hij was een helderziende die voor anderen naar verloren schatten groef, werd schuldig verklaard aan fraude en vervalsing en uiteindelijk gedood in een vuurgevecht in de gevangenis waar hij en zijn broer op hun rechtszaak zaten te wachten.’

‘Hyrum en hij waren martelaars,’ beweerde Sean verontwaardigd. ‘Satan is altijd bezig de waarheid voor ons verborgen te houden.’

‘En misschien is hij daarin geslaagd door te zorgen dat die man van jullie een kant-en-klare profeet werd,’ vuurde ze terug.

‘Grace!’ Gekwetst stak hij zijn handen uit. ‘Waarom maken we hier ruzie over?’

Ze deed haar armen over elkaar, maar liet haar schouders han-gen. ‘Ik weet het niet. Ik snap het niet. Het maakt me bang.’

‘Maar waarom?’

‘Ik denk omdat jij intelligenter bent dan ik, Sean; jij gaat voor, ik volg je. Alleen wil ik niet deze kant op. Deze richting voelt verkeerd voor mij.’

‘Waarom heb je dat niet eerder gezegd?’

Verlegen fronste Grace haar wenkbrauwen. ‘Ik denk dat ik niet begreep dat je het zo serieus nam. Ik dacht dat je alleen juffrouw Osgoode serieus nam. Zij neemt jou zeker serieus, daar twijfel ik geen moment aan.’

‘Dus jij dacht dat ik alleen hieraan meedeed om Marcy het hof te maken?’

‘Aye,’ gaf ze toe. ‘Ik dacht dat jij háár uiteindelijk zou overhalen om weg te gaan bij dat stel, niet dat zij jou zou binnenhalen.’

Hij schudde zijn hoofd en Grace was bang dat hij op het punt stond weer kwaad te worden, maar hij schoot in de lach.

‘Nou, je hebt voor de helft gelijk. Geen meisje heeft me ooit zoveel aandacht gegeven als Marcy, en ik geef toe dat ik dat fijn vind. Dit’ – hij trok zijn verdraaide schouder omhoog – ‘ziet ze niet eens en mijn beugel kan haar ook niets schelen. Dat betekent veel voor mij, Grace. Dat een meisje daar doorheen kan kijken.’

‘Dat weet ik wel,’ zei ze schuldbewust. ‘En als ze echt van je houdt en jij van haar, ben ik blij voor jullie.’

‘Ze houdt echt van me.’ Hij zweeg even. ‘Maar ik ben een heiden.’

‘Nou, natuurlijk ben je dat! Zij niet, dan?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘God beval Joseph om een nieuwe kerk te stichten, omdat de oude kerken corrupt en verdeeld waren. Als je een echte gelovige bent, hoor je bij de Heiligen. Alle anderen, ook de joden, zijn heidenen.’

‘Ach, Sean, nou maak je me weer bang. Bedoel je nou dat je niet met juffrouw Osgoode kan trouwen tenzij je lid wordt van de Heiligen der Laatste Dagen? Zit het zo?’

Hij knikte aarzelend.

‘Wil je met haar trouwen?’

‘Misschien. Ik denk dat ik van haar begin te houden. Maar ik zou me alleen bij de kerk aansluiten uit liefde voor God, Grace, niet voor een vrouw.’

Ze keek naar het vertrouwde gezicht van haar broer met de bril halverwege zijn neus. ‘Ik wil je gelukkig zien, Sean,’ zei ze voorzichtig. ‘Maar ik wil je niet kwijtraken. Ik ben niet bereid je hierin te volgen, en wat gebeurt er als ik nooit zover kom?’

‘De Heiligen zorgen voor hun familie.’ Hij sprak met rustige overtuiging. ‘Ik zal er niet vandoor gaan en jou in de steek laten, wat er ook gebeurt.’

‘Kun je dat wel beloven?’

‘Aye,’ zei hij. ‘Wil jij mij ook iets beloven?’

Ze knikte.

‘Wil je erover nadenken, met mij meegaan naar een samenkomst, een aantal van die mensen leren kennen en zelf kijken wat jij ervan vindt? Misschien zelfs hier een beetje in lezen?’ Hij hield het boek met de ezelsoren omhoog.

Nee, riep haar hart. Nee, nee, nee! Ze keken elkaar doordringend aan.

‘Goed dan,’ zei ze uiteindelijk, omdat ze bang was hem anders te verliezen. ‘Ik zal erover nadenken.’

Hij ging weer zitten en pakte zijn krant op. ‘Dat is nou fijn, Grace. Dat is groots. En hoor eens, ga jij maar zonder mij naar Florence.’

‘Ach, nee, dat durf ik nooit,’ protesteerde ze. ‘Niet alleen!’

‘Jay komt rechtstreeks vanuit zijn sociëteit hierheen om ons een lift te geven. Hij neemt je wel mee. Het is goed voor jou om uit te gaan en wat afleiding te zoeken,’ hield hij vol. ‘Bovendien wil ik jou daar hebben om al dat hatelijke geklets achter mijn rug te stoppen.’ Hij knipoogde.

Ze beet op haar lip, in tweestrijd.

‘Denk eens aan al het werk dat je in die prachtige japon gestoken hebt,’ vleide hij. ‘De uren die je eraan besteed hebt, het geld voor kant…’

‘O, hou op.’ Ze stak haar hand op. ‘Ik ga wel. Maar niet vanwege die japon. Ik ga alleen omdat ik daar misschien een paar van die transcendentale filosofen en shakers* tegenkom, een stel vrijmetselaars en een theosoof; misschien ga ik jou dan een beetje begrijpen.’

‘Dat hoop ik dan maar.’ Sean schoot in de lach en duwde zijn bril recht.

‘Poeh,’ zei ze en liep de kamer uit.

‘Ik heb een verrassing voor jullie,’ zei Grace de volgende ochtend tegen Liam en Mary Kate toen ze terugkwam uit Orange Street. ‘Dugan heeft ons vandaag vrij gegeven, zodat ik jullie allebei kan meenemen naar een verjaardagsfeest!’

Hun monden vielen open van verbazing.

‘Jullie werken vanmorgen met me mee, zodat hij niet alles alleen hoeft te doen, daarna gaan we de stad in en dan’ – ze zweeg even voor het dramatische effect – ‘gaan we in het park met Lily en haar twee kinderen picknicken! De kinderen zijn jarig; het is hún verjaardagsfeest. Wat zeggen jullie daarvan?’

Ze slaakten allebei een vreugdekreet en sloegen hun armen om haar heen: Liams armen lagen om haar middel, die van Mary Kate om haar benen. Ze knuffelde hen om beurten en haar hart werd warm. Het waren lieve kinderen.

Ze veegden, wasten af en ruimden op; Grace bakte een heleboel brood voor bij de kaas en braadde het vlees van de boerenmaaltijd die ’s avonds samen met gepekelde eieren aan de bar zou worden geserveerd. Ze pakte een mand in voor hun picknick, deed een sjaal om haar hoofd en stuurde Liam en Mary Kate naar boven om warme hoeden te zoeken, want het was oktober en de wind was guur ondanks de diepblauwe hemel en de warme tinten van de bomen: helder oranje, goudbruin en rood.

‘Waar gaan we eerst heen?’ vroeg Liam, die naast haar liep.

Hij zou binnenkort nieuwe laarzen nodig hebben, dacht Grace, die zag dat zijn laarzen te smal werden en bij de tenen bijna doorgesleten waren. Nieuwe laarzen, een nieuwe broek, een nieuwe winterjas. Hetzelfde gold voor Mary Kate, die in een verbijsterend tempo groeide. De klandizie zou afnemen in de winter, maar ze zou Liams vader nog steeds elke week moeten betalen. En hoe zou het met haar vader en de baby – nee, nu al geen baby meer – gaan? Ze beet op haar lip.

‘Mam?’ Mary Kate trok aan haar jas.

‘Mm?’ Ze duwde de gedachten die zo veel van haar doorwaakte nachten in beslag namen, weg. ‘O, aye. We gaan naar Broadway om ergens binnen naar daguerreotypen te kijken.’

‘Wat?’ Liam kneep verbluft zijn ogen tot spleetjes.

‘Portretten, gemaakt door een man met een camera,’ legde ze uit. ‘Deze man is heel beroemd, een Ier nog wel: Mathew Brady. Heeft in de krant gestaan en alles. Ze noemen hem “Brady van Broadway” omdat hij plaatjes maakt van beroemde mensen.’

Ze wilde graag dat de kinderen belangrijke Ieren zagen, Ieren die wat bereikt hadden, als tegenwicht voor het vooroordeel waar ze op wel honderd subtiele manieren tegenaan liepen. Maar aan hun gezichten zag ze dat zij zich allebei afvroegen of het saai zou zijn of niet.

‘Het is iets heel nieuws,’ vertelde ze hen nuchter. ‘En omdat wij avontuurlijke mensen zijn die in een geweldige stad wonen, zouden we niet bang moeten zijn voor nieuwe dingen.’

Dat gaf de doorslag voor Liam; hij richtte zich in zijn volle lengte op en trok zijn schouders met een ruk naar achteren.

‘Wie zegt dat ik bang ben?’ vroeg hij streng. ‘Ik ben niet bang voor plaatjes, allemachtig nog aan toe! Laten we meteen gaan kijken. Bang voor een paar stomme plaatjes,’ mopperde hij in zichzelf. ‘Tss!’

‘Tss!’ Mary Kate deed een poging Liams gesnoef te imiteren.

Grace glimlachte terwijl ze de kinderen de smalle straat uit en de brede hoofdstraat in loodste. Daar trok ze hen opzij en liet hen dicht langs de gebouwen lopen om de gevaarlijke huurrijtuigen en koetsen te ontwijken, heel de gecompliceerde warboel van het stedelijke verkeer.

Uiteindelijk kwamen ze op Broadway; terwijl ze over de stoep liepen, zagen ze fotografieën van aantrekkelijke en beroemde mensen in de etalages van Gurney, Edward en Anthony.

‘Dat zijn er een paar van meneer Brady,’ wees Grace; de kinderen stopten plichtsgetrouw om de portretten te bewonderen.

Ze kwamen bij een gebouw op de hoek van Broadway en Fulton, gingen naar binnen en beklommen de trap naar de bovenste verdieping, waar de Daguerrean Miniature Gallery gehuisvest was.

‘Absoluut niets aanraken,’ waarschuwde de magere, kritische bediende achter de balie, terwijl hij vooral naar Liam keek. ‘En niet treuzelen,’ snoof hij. ‘Blijf in de rij en loop door.’

Grace knikte en leidde de kinderen de rij in die langzaam in de richting van een grotere ruimte bewoog. Een aanplakbiljet, bedrukt met een schets van Brady en een paar zinnen over zijn leven en werk, werd door een schildersezel overeind gehouden. Grace las de tekst zachtjes voor aan de kinderen die goed luisterden, terwijl ze intussen heimelijk de ruimte rondkeken. Eén gedeelte sloeg ze over; waar stond dat Brady geen gewone arbeiders fotografeerde, maar wel had meegewerkt aan een onderzoek in de gevangenis van Blackwell’s Island voor een boek over het duiden van schedelvormen. Dit herinnerde Grace al te scherp aan dokter Draper; de Ierse Mathew Brady daalde een graadje in haar achting.

De foto’s waren bijzonder goed. Grace ontdekte dat de vrouwenportretten haar bijzonder aantrokken, het zelfvertrouwen in hun glimlach, hun spectaculaire kleding, hun dramatische ogen. Die ogen – zo levend, zo werkelijk en toch behoedzaam – namen haar aandacht volledig in beslag. Ze ging dichterbij staan, tuurde erin en probeerde een blik in de ziel van deze vrouwen te werpen, de waarheid over hun leven te zien en te begrijpen wat het was om Amerikaanse te zijn en een Amerikaans leven te leiden. Haar intense, nauwkeurige onderzoek drong hier en daar door een barrière heen en dan ving ze een glimp op van wie ze werkelijk waren.

Deze vrouw, zag ze duidelijk, deze theaterster – zo modieus met haar diamanten oorbellen en lange parelkettingen – had veel minnaars gehad toen ze nog jong was, veel minnaars en drie zwangerschappen die ze zonder veel nadenken had beëindigd. Toen ze ouder werd, had ze eindelijk haar grote liefde gevonden, maar was niet in staat geweest hem de kinderen te schenken waarnaar hij verlangde. Ze had de ironie van de situatie ingezien en ze was zo bitter geworden dat ze hem weggejaagd had. Door duizenden bewonderaars werd ze bemind, maar niet door hem; haar pijn was te lezen in de donkere gedeeltes van haar ogen en in de fijne lijntjes die vanaf haar mond naar beneden liepen terwijl ze vol zelfvertrouwen glimlachte naar de camera.

Het portret ernaast toonde een welvarende man die miljoenen had verdiend met het kopen en verkopen van land, even fraai gekleed als alle anderen, met een hand in zijn zak en de andere bovenop een met sierlijk houtsnijwerk versierde wandelstok. Zijn gezicht was verborgen onder een dichte baard en bakkebaarden, zijn ogen werden overschaduwd door zware wenkbrauwen. Grace kon nauwelijks in die zwaar bewaakte ogen kijken, maar ze concentreerde zich en zag hem: een jongen die samen met zijn moeder uit hun huis gezet was en midden in de winter op straat moest bedelen. En daar was hij opnieuw: hij zat in een donker steegje terwijl de sneeuw op het levenloze lichaam naast hem viel en probeerde te voorkomen dat haar gezicht ermee bedekt werd. Nu was hij een man voor wie rijkdom alles betekende en hij voedde zijn verschrikkelijke honger met land – kopen, verkopen. Altijd wilde hij meer hebben, meer verdienen, meer sparen, zodat hij op winteravonden, als de sneeuw viel, kon uitrusten; hij kon binnen zitten, lekker warm bij het vuur, een glas cognac drinken, een goede maaltijd eten en zichzelf vertellen dat hij in werkelijkheid deze man was en niet die jongen. Hij dacht niet aan bedelaars in de sneeuw, keek nooit naar hun gezicht en zeker niet in hun ogen; hij haatte hen, bovenal de jongens, omdat die hem herinnerden aan dingen die hij in die wanhopige tijd had moeten doen om zijn volgende maaltijd te verdienen. Er was nog meer, maar dat wilde Grace liever niet zien.

Met de kinderen in haar kielzog stapte ze iets achteruit, uit de rij, en bekeek de foto’s van verderaf, maar zelfs op die afstand zag ze wie zij werkelijk waren: wezen, prostituees, gokkers, leugenaars, bedriegers, profeten, geleerden, geduldige arbeiders en ook heiligen. Die rijke oudere man en zijn vrouw die iets opzij keken alsof ze verlegen waren, hadden zonder veel ophef een ziekenhuis gesticht voor jonge vrouwen in nood, meisjes die moesten bevallen en nergens naartoe konden. Zij gaven niet alleen geld, maar ook belangstelling: ze zochten de meisjes op, spraken met hen, bezorgden hun kinderen een goed thuis en deelden in stilte geld uit zodat het gemakkelijker zou zijn om een nieuwe start te maken. Grace kon de verleiding niet weerstaan om weer in de rij te stappen en in de ogen van de vrouw te kijken. Aha, daar was het: een dochter wier aanbidder zij geweigerd hadden, een dochter wier smart zij genegeerd hadden, een dochter die verdwenen was omdat ze zwanger was. Het was allemaal te zien.

Grace liep de rij langs; ze keek wijselijk niet van dichtbij naar bisschoppen en rechters, hoewel de strengste en ernstigste man een vaag zichtbaar aureool om zijn hoofd had. Ze had nooit geweten dat deze manier van portretteren zo veel van de ziel kon vangen; ze vroeg zich af wat haar eigen portret zou onthullen aan degenen die het zagen.

‘Ik denk dat we nou wel klaar zijn.’

Liam en Mary Kate wankelden op hun benen door de benauwde warmte in de ruimte en al die starende ogen. Ze leidde hen naar de hal en de trap af en stopte even om hun jassen dicht te knopen en hun hoeden vast te maken voordat ze weer naar buiten gingen.

‘Wat vonden jullie daar nou van?’ De scherpe wind bracht haar weer bij haar positieven.

‘Zijn ze allemaal rijk?’ vroeg Liam. ‘Ze zien er rijk uit.’

‘Ach, ja, ze zijn allemaal beroemd, en roem brengt vaak rijkdom met zich mee.’

‘Waar zijn ze beroemd om?’

‘Sommigen zijn fantastische zangers of toneelspelers,’ vertelde ze. ‘Sommigen zijn sporters of politici. Schrijvers van boeken of uitvinders. Ze hebben grote gebouwen gemaakt of dingen ontdekt. Anderen hebben veel geld verdiend met zakendoen.’

‘Kun je beroemd worden omdat je veel geld verdient?’

Grace haalde haar schouders op. ‘Geld verdienen is een gave, net zo goed als andere talenten, en veel mensen vinden dat interessant.’

Terwijl ze naar het park liepen, besefte Grace dat Mary Kate haar hand steviger vasthield dan gewoonlijk en dat haar gezicht ontmoedigd stond.

‘En hoe vond jij het allemaal, kleine meid?’

‘Verdrietig,’ klonk het zacht.

Grace hield halt en bukte zich een beetje om haar aan te kunnen kijken. ‘Waarom?’

‘Dat weet ik niet. Zien ze er echt zo uit?’

‘Niet altijd. Ze zijn helemaal mooi aangekleed voor de camera.’

‘Ik bedoel hun gezicht.’ Mary Kate keek haar moeder recht aan. ‘Hun ogen.’

‘Aha.’ Grace begreep het. ‘Ze zijn niet allemaal zo verdrietig.’

‘Nee?’

‘Nee. En als je wat groter bent, zal ik je vertellen wat het betekent, zodat het niet zo zwaar op je drukt.’

Mary Kates gezicht ontspande zich en ze aaide haar moeder over haar wang. ‘Laten we nu naar het park gaan.’

Grace pakte haar hand en die van Liam en ze kuierden verder over de stoep, voorbij Chambers Street in de richting van Reade. Ze vertraagden hun pas toen ze voor een met wit marmer bedekt gebouw van vijf verdiepingen stonden, ondersteund door reusachtige Corinthische zuilen; de enorme glazen ramen weerspiegelden de zon.

‘Wie woont hier?’ fluisterde Liam vol ontzag.

Grace lachte hardop. ‘Het is een winkel.’

‘Een winkel?’ riep hij schril uit. ‘Wat voor soort winkel?’

‘Een heleboel soorten. Ze verkopen hier van alles.’ Ze keek de etalage in. ‘Kleren, laarzen, hoeden, parfum, speelgoed…’

‘Speelgoed?’ onderbrak hij haar.

‘Aye.’ Ze schoot weer in de lach toen ze de blik op zijn gezicht zag. ‘Het wordt het Marmeren Paleis genoemd. Weet je dat eerste portret nog, van die dikke man die in een fluwelen stoel zat?’

Beide kinderen knikten.

‘Nou, dat was meneer Stewart, Alexander T. Stewart; dat is de man die deze winkel gebouwd heeft, hij is de baas. De mensen komen overal vandaan om te kijken. Het moet heel mooi zijn daar binnen.’

‘Mogen we naar binnen?’ vroeg Liam hoopvol.

Grace beet op haar lip, zich pijnlijk bewust van hun verstelde kleren en modderige laarzen. ‘Vandaag hebben we geen tijd. Een ander keertje; dat beloof ik.’

Ze gingen weer verder; Liam bleef met gestrekte nek achterom kijken, niet in staat zijn ogen van het schitterende gebouw af te houden. Toen ze op de hoek kwamen, was de straat zo vol rijtuigen, privé-koetsen en omnibussen, dat ze gedwongen waren stil te staan en te wachten tot het in de knoop geraakte verkeer tijdelijk tot rust kwam.

Terwijl de kinderen naar een gelegenheid zochten om over te steken, wierp Grace een behoedzame blik op het boekenkraampje op de hoek. Kort na haar aankomst was ze gretig op een paar van deze kraampjes afgegaan in de hoop een aardige stuiverroman te vinden voor haar broer of misschien zelfs voor zichzelf, maar ze werd overdonderd door sensationele titels als Bekentenissen van een Kamermeisje, Het Leven van een Huisknecht en Haar Eigen Dagboek. Om nog maar te zwijgen van de kranten: Straat van de Misdaad, Beroemde Misdadigers, Nationale Gazet van de Politie en Leven in de Stad, die allemaal op goedkoop papier gedrukt waren. Toen ze in vertrouwen gevraagd had of er misschien nog iets anders was, iets wat haar broer, die jong was en een kieskeurige lezer, zou interesseren, had de verkoper haar sluw aangekeken en een boek aangeboden dat er stevig ingebonden uitzag, in geel papier – slechts tien cent, had hij gezegd, en precies wat alle moderne jongemannen lazen. Ze had het trots onder haar arm meegedragen – haar eerste cadeau voor haar broer – en de blikken van mannen die ze passeerde ten onrechte aangezien voor bewondering voor haar cultureel hoogstaande aankoop. Wat was ze opgelaten geweest toen Sean bij het zien van de omslag in de lach schoot, het boek vriendelijk uit haar handen pakte en haar vervolgens uitlegde dat goedkope en exotische romans vooral een dekmantel vormden voor de meer winstgevende handel van de boekverkoper – pornografie. Hoewel hij probeerde haar dit begrip zo tactvol mogelijk uit te leggen, kon hij niet verhinderen dat zij zich vernederd voelde en woedend werd. Hij raadde haar aan voortaan naar de tweedehands boekwinkels in Nassau Street en Pearl Street of langs het kanaal in de betere woonwijk te gaan, maar nooit naar kraampjes op de hoek. Die vermeed ze nu als de pest; ze leidde de kinderen zover mogelijk ervandaan en keek dreigend naar de mensen die ze boeken en kranten zag doorbladeren.

Eindelijk konden ze de straat oversteken; ze stapten snel maar voorzichtig om modderige geulen en bergen paardenmest heen. Toen ze in het park kwamen, vertraagden ze onmiddellijk hun tempo. Het was een wonderbaarlijk mooie dag, ondanks de kou, en Grace genoot van de warme, heldere kleuren van de bomen tegen het ononderbroken blauw van de wolkenloze hemel, de roze wangen en stralende ogen van iedereen die ze passeerde. Mannen en vrouwen slenterden arm in arm over de wandelpaden; kindermeisjes duwden een kinderwagen voort of zaten slaperig op een bankje hun dommelende pupillen te wiegen; winkelmeisjes liepen in groepen te lachen, te praten en te kijken naar de jonge mannen die op hun beurt hen bekeken of brutaalweg stilstonden om gedag te zeggen. En er werden honden uitgelaten; dit nam Mary Kates aandacht volledig in beslag omdat zij dol op honden was – alle honden, hoe groot of klein ook – en altijd hoopte dat zij er een zou mogen aaien.

Grace liet de kinderen voor zich uit rennen. Tegen de tijd dat ze bij de eendenvijver aankwamen, hadden zij al bijna de helft van het park veroverd. Nu was ze moe; ze liet zich op een bankje zakken en keek naar de kinderen die aan de waterkant gingen staan, de eenden riepen en dit uiteindelijk weer opgaven om stokken en stenen te verzamelen. Lily was er nog niet, dus trok Grace haar omslagdoek naar achteren en keerde haar gezicht naar de zon.

Lily had deze kant van het park gekozen en Grace zag wel waarom: de meeste wandelaars hier waren bedienden, arbeiders en handelslui die een kortere weg namen. Er was nog een vijver met een spuitende fontein vlak bij de ingang; ze veronderstelde dat daar de beter gesitueerde gezinnen heen gingen om een luchtje te scheppen. Ze keek hoe mensen het pad af liepen of dwars het grasveld overstaken, en eindelijk zag ze Lily met snelle stappen over het grasveld lopen met aan elke hand een kind.

‘Lily!’ Ze stond op en zwaaide met haar arm.

‘Ik dacht al dat u dat was,’ zei Lily na aankomst. ‘Ik zag de kinderen bij de vijver.’

Grace knikte. ‘En dit moeten Samuel en Ruth zijn.’

‘Hoe maakt u het?’ vroegen ze tegelijk.

Grace schoot in de lach.

‘Nou, zijn jullie geen mooie kinderen?’ Ze glimlachte eerst naar de lange jongen met de lange wimpers en toen naar het meisje dat kleiner was, maar precies dezelfde ogen had als haar broer. ‘Jullie moeder heeft me alles over jullie tweeën verteld. We zijn blij dat we op jullie verjaardag mogen komen.’

‘Waarom gaan jullie daar niet even spelen?’ Lily maakte haar hoofddoek los. ‘We roepen jullie wel als het etenstijd is.’

Ze kusten hun moeder, renden toen naar de kant van de vijver en zeiden iets tegen Liam die plechtig knikte en achterom naar Grace keek. Ze zwaaide naar hem; hij zwaaide terug en overhandigde Samuel een stok om mee te gooien. Mary Kate stond verwonderd naar Ruth op te kijken; ze was nog nooit vlak bij iemand geweest wiens huid zo anders was.

‘Ze zijn meteen vrienden.’ Grace schoof wat opzij op het bankje om plaats te maken. ‘Heeft meneer Hesselbaum je een vrije dag gegeven, of heb je vanmorgen al gewerkt?’

‘Vrije dag. Hij vindt dat we eens wat plezier moeten maken.’ Ze ging zitten. ‘Jakob is een goed mens. Wat dat betreft hebben we geluk.’

‘Én je kent kapitein Reinders.’

Lily aarzelde. ‘Ik neem aan dat hij u over mij verteld heeft.’

Grace schudde haar hoofd, in de war gebracht, en herinnerde zich de blik van verstandhouding tussen die twee. ‘Is hij soms je vriend?’

‘O, nee!’ Lily schoot in de lach. ‘Daar heb ik genoeg van. Hij bewijst me een gunst, dat is alles. Maar het is wel reusachtig belangrijk voor me en ik zit al een tijd op nieuws te wachten. Ik dacht dat hij misschien úw vriend was.’

Nu schoot Grace op haar beurt in de lach. ‘Ach, nee. Ik ben alleen maar een dankbare passagier die hem een keer op avondeten wil trakteren bij wijze van dank. Hij heeft mij ook een gunst bewezen. Wat doet hij dan voor jou?’

Lily’s gezicht werd gesloten en ze keerde zich af.

‘Het spijt me,’ zei Grace vlug. ‘Je hoeft het me niet te vertellen. Dat zijn jouw zaken.’

Lily fronste nadenkend haar wenkbrauwen en ten slotte schoof ze dichterbij. ‘Ik heb nog twee kinderen. Zij zijn nog slaven.’ Ze keek Grace voorzichtig aan. ‘Ik vertel u dat omdat ik weet dat u ook een kind achtergelaten hebt.’

Grace knikte stug; het deed altijd pijn om daaraan te denken. ‘Hij is bijna een jaar oud. Hij heet Morgan, naar zijn vader.’

‘Mijn oudste heet Solomon,’ zei Lily zachtjes. ‘Mary is mijn andere dochter.’

‘Dan ben jij dus ontsnapt?’ Grace dacht hierover na.

‘Ja. Ik en de jongste twee. Maar ik heb papieren waarop staat dat we vrij zijn.’

‘De andere twee, zijn die nog in het huis waar jij vandaan komt?’

‘Sol misschien wel.’ Lily zweeg even. ‘Maar Mary is verkocht.’

‘Verkocht,’ herhaalde Grace. De volledige ernst van dit woord drong tot haar door en verscheurde haar hart; haar ogen zochten Mary Kate.

Ook Lily keek naar de kinderen. ‘Op een ochtend ging ze naar het veld, net als altijd, maar January – dat is mijn man – kwam zonder haar terug. Zo doen ze dat,’ legde ze uit. ‘Zo is het makkelijker, zeggen ze; geen gehuil of aanstellerij, geen gebedel om bij elkaar te mogen blijven.’

Grace probeerde de vrouw naast zich aan te kijken, maar Lily hield haar blik op haar kinderen gericht.

‘Hij verkocht haar aan de overkant van de rivier en deed of hij ons goed behandeld had: zij wordt een huisslavin en hoeft zich niet af te beulen op het veld. Ze mocht ons op zondag opzoeken, misschien, als ze braaf was.’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Een groot huis, da’s niet best als je een mooi meisje bent. En ze ziet er ouder uit dan ze is…’

‘Hoe oud is ze?’

‘Twaalf,’ zei Lily en verbeterde zichzelf toen. ‘Veertien, nu.’

‘En Solomon?’

‘Twee jaar ouder. Dat is een grote jongen, lijkt op zijn vader.’ Ze zuchtte. ‘Hij haat het om slaaf te zijn – het slavenleven, alles. January zegt altijd dat hij sterk moet zijn, geen problemen maken, gewoon meewerken. Maar hij werd het zat om dat te horen en liep weg. Ze hebben hem vreselijk geslagen, maar toen hij genezen was, ging hij meteen weer.’ Ze kneep haar ogen halfdicht van de pijn die de herinnering opriep. ‘De derde keer sneden ze hem; hij kan nog wel werken, maar nooit meer rennen.’

‘O, wat afschuwelijk!’ bracht Grace haperend uit.

‘Ze houden hem de hele tijd in de gaten. Hij mag niet eens zijn behoefte doen zonder dat er iemand met hem meegaat. Ze kunnen hem niet verkopen; niemand koopt een slaaf als hij, niets dan problemen. Dus de volgende keer, zeiden ze, hangen ze hem gewoon op. Toen wisten we dat we weg moesten.’

Grace knikte.

‘January regelde dat er een gids klaarstond, maar die wachtte niet lang genoeg. Toen het signaal kwam, konden we Mary en Solomon niet naar buiten krijgen; die moesten de hele nacht in de schuren werken.’ Haar ogen smeekten om begrip. ‘Jan zei dat we misschien nooit meer een kans zouden krijgen. We konden beter twee kinderen redden dan vier verliezen. Hij zei dat ik verder moest gaan en hij neemt Mary en Sol mee zodra hij kan.’ Ze zweeg even. ‘Dat is nu twee jaar geleden.’

‘Misschien zijn ze wel ontsnapt,’ zei Grace hoopvol. ‘Misschien hebben ze jou alleen nog niet gevonden. Dit is een grote stad.’

‘Niet zo groot dat hij de zwarte wijk niet vindt. Nee, waarschijnlijk is hij geslagen toen we weg waren – vreselijk geslagen, om de anderen die willen vluchten tegen te houden. Dat ken ik. Heb ik zo vaak meegemaakt. Voor hen is het het beste als ze ouwe Jan mank maken zodat hij ons niet kan volgen, om een voorbeeld te stellen.’

‘Ach, Lily,’ zei Grace verslagen.

‘Ik probeer er niet te veel aan te denken. Ik doe wat ik kan.’ Lily’s stem was intens vastberaden. ‘Ze zijn in Gods handen. En in die van de kapitein.’

‘Hoe heb jij hem eigenlijk leren kennen, Lily?’ vroeg Grace.

‘Ik heb zijn leven gered,’ zei ze eenvoudig. ‘Op een dag was ik in ’t donker op de kades en ik zag een bende negerjongens een blanke man aftuigen. Ze sloegen hem met een knuppel, schopten naar hem, graaiden in zijn zakken. Ik zei tegen mezelf: gewoon doorlopen, een blanke man is mijn zaak niet en die jongens hebben een heleboel redenen om te haten. Maar toen hoorde ik Gods stem, glashelder: “Help die man.” Ik heb een vismes, weet je, en ik trok het tevoorschijn, krijsend, zwaaide ermee alsof ik gek was.’ Ze lachte bij de herinnering, terwijl Grace haar met open mond verbijsterd aankeek. ‘Het waren nog maar jongens, maar wel groot en sterk. Ze renden weg. De man was zwaargewond, had bloed op zijn hele gezicht. Hij probeerde op te staan en te praten, viel meteen weer om, dus ik sloeg een arm om hem heen en op de een of andere manier begonnen we te lopen. Die Mackley kwam er aanrennen, vroeg wat er gebeurd was en gaf me geld voor de moeite.’ Ze zweeg even. ‘Maar Jakob is een slimme man. En toen de kapitein zelf langskwam om me te bedanken en zei dat hij zijn leven aan me te danken heeft, hebben we een afspraak gemaakt.’

‘Dus daar is hij nou mee bezig? Koopt hij je gezin vrij?’

Lily schudde haar hoofd. ‘Noorderlingen kunnen geen slaven opkopen. Dat hebben ze door, ze hebben een systeem. Hij moet rondvragen, naar slavenmarkten gaan, veilingen, uitzoeken waar iedereen is. Dan moeten we een makelaar inhuren, een tussenpersoon. En dan moeten we hen uit Georgia zien te krijgen.’

‘Heeft hij al iets gevonden?’

‘We hebben een tijd gedacht dat Mary misschien te koop aangeboden werd, maar dat spoor zijn we kwijt. Ik blijf hopen op nieuws van January of Sol – daar ging hij deze keer heen, de kapitein.’

‘Ik wou dat ik wist wanneer hij terugkwam.’

‘Ik ook.’ Lily leunde voorover. ‘U mag niemand hierover vertellen. Hij zou een heleboel problemen krijgen: zijn schip kwijtraken, naar de gevangenis moeten.’

‘Ik zal niets zeggen,’ beloofde Grace. ‘Mij kun je vertrouwen.’

Toen glimlachte Lily en knikte, opgelucht nu ze de last van haar verhaal had kunnen delen. Ze stonden op, rekten zich uit en riepen de kinderen die, hongerig als ze waren, enthousiast kwamen aanrennen. Ze spreidden een deken uit op de grond en legden hun brood met vlees, kaas, appels, noten en cider voor allemaal erop, en kleine taartjes, speciaal gebakken voor de tienjarige tweeling die verlegen en verrukt lachte en ze uitdeelde. Bladeren dwarrelden uit de oudste bomen en wervelden in een herfstdans rond, eekhoorns trippelden heen en weer om noten te verzamelen voor de winter, ganzen rezen als één vogel op uit de rimpelende vijver en klommen in een volmaakte formatie naar de hemel. Ze keken naar dit alles terwijl de laatste zonnestralen hen beschenen. Een ogenblik lang hadden ze vrede.

Afscheid van Ierland
Moore Afscheid van Ierland-voorwerk.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-1.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-2.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-3.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-4.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-5.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-6.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-7.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-8.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-9.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-10.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-11.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-12.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-13.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-14.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-15.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-16.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-17.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-18.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-19.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-20.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-21.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-22.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-23.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-24.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-25.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-26.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-27.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-28.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-29.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-30.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-31.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-32.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-33.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-34.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-35.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-36.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-37.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-38.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-39.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-40.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-41.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-42.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-43.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-44.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-45.xhtml
Moore Afscheid van Ierland-46.xhtml